zaterdag 7 december 2019

23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme

 

Ha-Joon Chang

De auteur doorprikt 23 misvattingen over het kapitalisme. Hij analyseert en argumenteert glashelder. Een aanrader voor wie een beter inzicht wil in economische mechanismen om tot een meer duurzame samenleving te komen.

Ha-joon Chang komt uit Zuid-Korea, en werd er geboren in 1963. Net zoals bij iedereen heeft zijn afkomst en jeugd een intense invloed op zijn gedachten. Die is dus merkbaar in zijn boeken, meestal aan de voorbeelden, maar ook aan de inzichten. Hij studeerde ontwikkelingseconomie in Seoul en Cambridge. Hij werkte als consultant voor de Wereldbank, Oxfam en de Verenigde Naties. Momenteel doceert hij economie aan de universiteit van Cambridge.

“23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme” is zijn derde boek, en is even opmerkelijk dan de twee voorgaande. In 2003 publiceerde hij “Kicking away the ladder”. Hij zette uiteen welke technieken het Westen hanteert om te voorkomen dat ontwikkelingslanden rijk worden. Vijf jaar later verscheen “Bad Samaritans”. Opmerkelijk, daarin verschijnt zijn zoontje van zes ten tonele, en niet onopgemerkt. Chang stelt voor dat hij een baan zoekt voor hem. Hij is in staat te werken, het is goed voor zijn karakter want hij zou dan besef voor geld ontwikkelen, hij zou zijn overbescherming verliezen en worden blootgesteld aan concurrentie, en hij moet productiever worden. Kortom, omwille van het welzijn van zijn zoontje zou Chang hem best van school halen en een job voor hem vinden. Merkwaardig, want gaan wij er niet steeds van uit dat je je kind moet beschermen. Maar, en dat is het belangrijke verschil, de kans dat het jongetje het schopt tot neurochirurg of kernfysicus, is nihil. Hij wordt veeleer schoenpoetser. Of nog, zijn zoontje staat symbool voor een ontwikkelingsland. Waar Chang zich niet over uit spreekt, is geluk. Wordt zijn zoontje gelukkiger als hij toegang krijgt tot andere/betere jobs?

In zijn derde boek legt hij zich toe op het doorprikken van mythes, op het laten inzien door de lezer dat er tal van misvattingen bestaan over het kapitalisme. In zijn inleiding laat hij er geen twijfel over bestaan, het boek is geen antikapitalistisch manifest. Chang gaat er van uit dat het kapitalisme nog steeds het beste economische stelsel is dat  de mens heeft uitgevonden. Maar, zijn kritiek is gericht tegen een specifieke vorm van het kapitalisme, nl. het vrijemarktkapitalisme, een vorm die de afgelopen drie decennia de wereld heeft beheerst.

Chang pleit voor een “actief economisch burgerschap”. Hij vindt dat burgers de juiste beslissingen moeten kunnen nemen. Een burger moet niet alle technische details kennen, maar hij moet begrijpen hoe de wereld werkt. Net als voor alle andere domeinen is het voor de economie belangrijk dat je principes en elementaire feiten kent. In tegenstelling tot Goleman, die vindt dat kennis en inzicht leidt tot maatschappelijk verantwoord handelen, voegt Chang er een element aan toe. Hij vindt dat je ook bereid moet zijn om de gekleurde bril af te zetten die de neoliberalen je elke dag opzetten.
Het boek bevat 23 “dingen”. Hij voegt 7 manieren toe hoe je het boek kan lezen, een zeldzame aanpak. Er zijn zes varianten die je kan lezen als je slechts een beperkt aantal hoofdstukken wil of kan lezen. De zevende variant is eenvoudig, lees het hele boek van a tot z. Maar, met zijn titels geeft hij al één van zijn visitekaartjes af. Titels als “als je denkt dat politiek tijdverspilling is, lees …”, of “als je denkt dat de wereld niet eerlijk is maar dat je daar weinig aan kunt veranderen”, … Chang prikkelt.

Het boek is opgebouwd volgens een strakke structuur. Steevast opent hij met een rubriek “wat ze je vertellen”, gevolgd door “wat ze je niet vertellen”. Op die manier belicht hij dezelfde werkelijkheid vanuit twee tegenovergestelde richtingen. Daarna begint hij zijn verhaal. Stapsgewijs voegt hij elementen toe, weerlegt indien nodig, en komt tot een éénduidig besluit. Hierin herhaalt hij kort zijn redenering en laat geen millimeter (denk)ruimte om te veronderstellen dat hij ongelijk heeft. Sterk.

Bovendien, het is (zeer) vlot geschreven, de voorbeelden zijn herkenbaar, hij pikt stukjes geschiedenis op, en hij prikkelt constant. Chang laat zien dat het éénzelfde werkelijkheid vanuit diverse zijden kan worden belicht. En, meestal bevat de schaduwzijde veel informatie.    

De 23 “dingen” zijn in feite 23 verschillende casus. Een samenvatting geven zou steeds een aantal casus te kort doen. Twee voorbeelden als illustratie. Ding 7 heeft als titel “vrijemarktbeleid maakt zelden arme landen rijk”. Na hun onafhankelijkheid probeerden diverse ontwikkelingslanden hun economie te ontwikkelen door middel van staatsinterventie. Staal- en autoindustrie werden gepromoot, kunstmatige protectie tegen import, een verbod op buitenlandse investeringen, subsidies aan industrie en zelfs staatsbezit van banken. Deze aanpak leidde tot stagnatie, achteruitgang, of teloorgang. Inmiddels hebben de meeste van deze landen ingezien dat ze een foute aanpak volgden, en ze stapten over naar het vrijemarktbeleid, wat hun vroegere heersers ook deden. De ontwikkelingslanden die eerder het vrijemarktbeleid kozen, deden het merkelijk beter. Wat verder in zijn tekst beschrijft Chang de Verenigde Staten anno 1880: decennialang het meest protectionistische land ter wereld, de meerderheid van de bevolking kan niet stemmen, electorale fraude is wijdverbreid, corruptie is endemisch, politieke partijen verkopen overheidsjobs, … buitenlandse beleggers worden gediscrimineerd, in het bankwezen mogen buitenlanders geen bestuursfunctie uitoefenen en hebben buitenlandse aandeelhouders geen stemrecht, er is geen mededingingswetgeving (waardoor kartels ongecontroleerd kunnen uitbreiden), er is amper bescherming voor intellectuele eigendom, … Zeer, zéér merkwaardig, het gaat om de Verenigde Staten van Amerika. En dan doet Chang er nog een stevige schep bovenop. Hij loopt systematisch alle kerels af wiens hoofd op een dollarbiljet prijkt. Twee voorbeelden. Tien dollar? Hamilton, ex minister van Financiën, die het Congres het Report on the subject of Manufactures liet goedkeuren. Hij betoogde dat het jonge Amerika zijn industrieën moest koesteren. Hij beschreef een zéér vergaande vorm van handelsprotectionisme. Indien vandaag een ontwikkelingsland dergelijke ideeën uit, komt er zware kritiek vanuit … de VS, en zullen wellicht het IMF en de Wereldbank leningen weigeren. Vijf dollar? Abraham Lincoln, protectionist, zorgde voor de hoogste tarieven voor invoer van goederen ooit in de VS.

Terwijl Chang het rijtje verder af loopt, maakt hij zeer systematisch duidelijk dat de VS enkel zijn huidige status kon opbouwen via een zeer ver doorgedreven vorm van protectionisme, wat uitgerekend de VS de actuele ontwikkelingslanden niet gunt, en waardoor deze landen vanuit een economisch  kwetsbare positie genoodzaakt zijn hun grondstoffen en/of afgewerkte producten op een lage prijs op de markt te brengen. En dan komen de discussies over de wereldhandelsakkoorden om de hoek, de Kyotonorm en het aandeel van elk land, enz.

Ding 11 stelt dat Afrika niet gedoemd is tot onderontwikkeling. Afrika heeft een ongelukkige ligging, veel landen liggen niet aan zee. Het heeft een ongunstig klimaat, er zijn veel gewelddadige conflicten, is intens etnisch verdeeld, is onaantrekkelijke voor investeerders omwille van de slechte infrastructuur,  enz. Chang weerlegt systematisch deze argumenten, meestal door voorbeelden aan te reiken vanuit de Westerse wereld die het tegendeel aantonen. Merkwaardig is dat Afrika tot rond  1980 in een respectabel tempo groeide. Daarna stortte de groei in. En dus spelen niet de structurele factoren een rol die eerder werden genoemd, maar, beleidskeuzen. En wat was de aanleiding, de SAP’s, de structurele aanpassingsprogramma’s, opgelegd door … Wereldbank en IMF. Gevolg, koffie, koper, cacao, … werden overgeleverd aan de grillen van de wereldmarkt, en de rest is een gekend verhaal.  

Elders vind je bijvoorbeeld dat landen geen hoge levensstandaard ontwikkelen door afhankelijk te zijn van diensten. En welk land heeft de hoogste industriële productie? Zwitserland. Of dat Noorwegen de hoogste inkomen per hoofd heeft, maar daarom leven de Noren niet beter dan de rest.  Dat de Amerikanen hun hoge levensstandaard niet genieten omwille van het rendement van hun inspanningen (eerst Luxemburg, dan Noorwegen), maar wel aan het hoge aantal werkuren, enz.
Chang lezen, een inspanning die loont, zeker als je zoekt naar mechanismen in de samenleving.
23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme, Ha-Joon Chang, Nieuw Amsterdam, 2010, 304 pagina’s, isbn 978 90 468 0247 2

Zie ook

vrijdag 11 oktober 2019

De energiebijbel

Peter Slaets en Grégory Mees

 


Een veelbelovend kijkboek voor (ver)bouwers. Op je hoede zijn, is een voordeel.

Een bijbel wordt veelvuldig gevolgd door gelovigen, regelmatig geraadpleegd door ongelovigen. Zij die een ander geloof belijden, dromen, al of niet hardnekkig, van een brandstapel. Wat bevat dan een energiebijbel? De site van at home publishers geeft deels een antwoord. Er zijn nog bijbels, eentje voor binnen, eentje voor buiten, binnenkort eentje voor in de tuin, …, en verder buitengewone boeken, projectboeken.

De energiebijbel is erg klantgericht, een belangrijk voordeel. De informatie is overzichtelijk en behandelt vele onderwerpen, zowel belangrijke structurele elementen (isolatie bij een trits verschillende dakvormen in diverse uitvoeringen, fotovoltaïsche zonnepanelen, …) als niet-structurele zoals spaarlampen en sluipverbruik. Terecht, want een (ver)bouwer wordt geacht alle onderwerpen vooraf te overdenken, al of niet gesteund of geleid door deskundigen. Bovendien vind je in het boek duidelijke foto’s van alle activiteiten (‘men at work’), meestal ook van het (eind)resultaat. Soms wel wat ongelukkig als je één kerel 25 pagina’s verder in het boek opnieuw ziet opduiken, zelfde outfit, zelfde handelingen, zelfde materiaal, zelfde merk, maar andere rubriek, …

Nadeel, het boek is snel gedateerd. De technologische ontwikkeling staat immers niet stil en de wetgeving volgt gezwind. Wat tien jaar geleden “energiezuinig” was, is vandaag “gewoontjes”. De tekst is toegankelijk en beschrijvend. Wat beter tot uiting zou kunnen komen, is het toetskader. Een voorbeeld: je vindt een mooie beschrijving over “hellend dak – isolatie langs binnen” en “hellend dak – isolatie langs buiten”. De beschrijvingen zijn prima, maar je zou kunnen verwachten dat er éénduidige criteria worden aangereikt om keuzen te maken. Nee dus. Je vindt enkele foto’s van beide situaties. Voor “hellend dak – isolatie langs binnen” wordt de geïnteresseerde lezer te gemakkelijk naar één bedrijf verwezen, inclusief alle coördinaten.

Idem met de isolatiematerialen. Er wordt een tiental genoemd, met lambda-waarden en enkele eigenschappen worden aangegeven. Maar wat kies je en waarom?  Wat zijn de criteria die een (ver)bouwer kan hanteren om te kiezen? Het boek heeft dan wel een brugfunctie tussen theorie en praktijk maar in de eerste plaats is de aangereikte brug wankel en ontbreken er vloerplanken, en bovendien wordt er te gemakkelijk naar één of enkele producent(en)/verkoper(s) doorverwezen. Is dit te betalen reclame? Nee, daarvoor is het concept te goed, de inhoud te ruim en te omvattend. Maar, de onzorgvuldige invulling van de brugfunctie tussen inhoud en praktijk en de exclusieve verwijzingen naar een beperkt aantal bedrijven geeft een stevige deuk aan de kwaliteit van het boek.

http://www.lannoo.be/de-energiebijbel

1/2015, geredacteerd

donderdag 3 oktober 2019

Natuur in de uitverkoop






Schaminée e.a.

Relevante beschouwingen, waarbij het grote verhaal zich veeleer op de achtergrond bevindt. 

“Natuur in de uitverkoop?” is een ronkende titel die verwachtingen opwekt, maar niet alle vragen worden ingelost. De aanpak is lovenswaardig. De universiteiten van Nijmegen en Wageningen werken samen rond de Westhoff-leerstoel, en Westhoff is en blijft natuurlijk een naam die bij alle plantkundigen spontaan een stille, diepe buiging ontlokt. Sinds 2010 werken ze in dit kader ook samen met de Hogeschool Van Hall Larenstein. Wat voor ligt, is het vijfde boek in de reeks ‘vegetatiekundige monografieën”.  Lovenswaardig is dat de opleidingscentra studenten de mogelijkheid bieden te publiceren. Ze doen het samen met een erudiet collega, werken samen aan één product, worden intens begeleid , …Een leuk concept, en gedeelde verantwoordelijkheid is “niet-alledaags” in de wereld van de “ik”- cultuur.

Hoofdstuk 1 en 2 zijn boeiend. Hoofdstuk 1 bevat een algemeen verhaal over de relatie tussen economie en ecologie, hoofdstuk 2 vertelt het verhaal van Natura 2000.  Daarna volgen vijf aparte stukjes tekst, weliswaar “aan elkaar geschreven” in de inleiding, over natuurcompensatie, geschiedenis van de landbouw en waardering van natuur en landschap, groene havens, wat kost een korenbloem, en tot slot de ecosysteemdiensten van waterplanten. De teksten zijn alle erg informatief, zakelijk, mooie historische overzichten, onderbouwd met het nodige onderzoek en  litteratuurverwijzingen, … Je kan moeilijk anders verwachten omwille van de context. Kennisoverdracht staat in die omgeving immers centraal. Maar, ondanks de mooie inleiding, na hoofdstuk 2 hadden ook vijf andere hoofdstukken kunnen volgen. Het zijn en blijven dus beschouwingen, veeleer fragmentarisch. Ter aanvulling, in het gekozen voorbeeld kost een korenbloem 0,1 euro. Het hoofdstuk is, net als de andere vijf, een voorbeeld, die een beschouwing aanreiken bij de titel. Vele andere beschouwingen zijn ook mogelijk.

De vorm van het boek wekt de indruk dat het een paperback is, zwart-wit, kleine foto’s, soms moeilijk leesbare tabellen (onderling verschillende lay out !), een inhoudstafel die niet volledig afgestemd werd op de tekst, … Kortom, KNNV heeft aantrekkelijkere uitgaven op de markt gebracht.

Natuur in de uitverkoop? Beschouwingen over ecologie en economie, red. Schaminée, J, Janssen, J., Van der Heijde, M, ISBN 978 9050 11 4820, KNNV, Zeist, 2013, 161 pagina’s, 22,95 euro.


februari 2014, aangepast oktober 2019

dinsdag 1 oktober 2019

De soortenstorm





G. Jagers op Akkerhuis


Een klein boekje, in vlot Nederlands, een heldere gedachtelijn, en schijnbaar opmerkelijke stellingen. Het dwingt  de lezer tot nadenken.


“Ecosystemen horen niet thuis in een definitie van biodiversiteit”. Meer moet dat niet zijn. Een schijnbaar onnozel zinnetje. Of moeten we toch even nadenken?  Biodiversiteit is een term die velen in de mond nemen, en we lezen en horen er dan ook voortdurend over. En bij biodiversiteit denken we bv. aan een hoge verscheidenheid en kwaliteit van natuur, aan een rijkelijke en weelderige natuur, aan een ongedwongen en weinig gelimiteerde natuur, aan ecosysteemdiensten (een begrip dat je geacht wordt te gebruiken als je het nut van biodiversiteit wil staven), aan een hoog aantal ecosystemen, aan … Maar is dit juist? Gerard Jagers op Akkerhuis denkt er anders over. Hij schreef er een boek over. Het boek is het resultaat van een onderzoek betaald door de Nederlandse overheid (Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie), uitgevoerd aan de Universiteit van Wageningen (Alterra).


Het begrip soort is een taxonomische abstractie. Alle individuen van een soort noemt Gerard Jagers op Akkerhuis een soortpopulatie. Het begrip soort en soortpopulatie sluit niet aan bij processen in ecosystemen. Processen in ecosystemen gaan over individuen, niet over een soort. Geen enkele individuele paddenstoel bijvoorbeeld is er zich bewust van dat de mens hem/haar heeft ingedeeld bij een bepaalde paddenstoelensoort. Alles wat zich afspeelt in ecosystemen, gaat om activiteiten bij/door/over/voor individuen, nooit om soorten. Zo kan een jager bijvoorbeeld een damhert schieten, maar niet de soort damhert. Dus, ecosystemen horen niet thuis in een definitie van biodiversiteit.  Dat is, zeer bondig, één van de vele éénduidige redeneringen van de auteur.   


Om biodiversiteit goed in beeld te brengen, worden vragen gesteld. Nut? Evolutie? Wat is leven?  En nog veel meer. Nog veel leuker zijn de droge antwoorden. Intussen neemt hij je op sleeptouw met entropie, vrijheidsgraden, chaos, definities, behoeftebevrediging, ordening, complexiteitsniveaus, ordening, … om duidelijk te maken dat de bescherming van de biodiversiteit ook om het beschermen van de mensheid gaat. Een zonder twijfel zinvol onderzoek, en een boeiend boek. 


De soortenstorm, het nut van biodiversiteit in evolutionair perspectief, G. Jagers op Akkerhuis, ISBN 978 90 5011 435 6, Zeist, KNNV Uitgeverij, 2012, 120 p., 14,95 euro.


https://knnvuitgeverij.nl/artikel/de-soortenstorm.html


december 2012, aangepast oktober 2019

donderdag 12 september 2019

Schaliegas, piekolie & onze toekomst

Richard Heinberg


 


Een echte pocket. Toegankelijk geschreven en past in de binnenzak van je maatpak. Over onderwerpen als piekolie schaliegas en fracking verschenen al vele teksten. Voordeel van het boek is de bundeling, de toegankelijkheid, en het duidelijke standpunt. Heinberg richt zich dan ook tot onder meer de anti-fracking activisten, mensen die al inspanningen leveren om hun afhankelijkheid van olie te verminderen, en tot iedereen die zich zorgen maakt om de planeet. Het boek is niet enkel toegankelijk, maar ook overzichtelijk én biedt gelijktijdig veel informatie (grafieken). Hij strooit met vergelijkingen, metaforen en vereenvoudigingen. Heinberg is een verteller die de knepen van het vak kent.

Om de sterk Amerikaanse invalshoek aan te vullen, werd een uitgebreid artikel toegevoegd van Van Huissteden. Jammer. Het is een veeleer bevreemdende stuk, met als titel ‘Schaliegas in Nederland en België’, geschreven vanuit een andere invalshoek, met een andere toonaard, en met weinig extra info. De (schaarse) teksten (2 van de 30 pagina’s) over België getuigen niet echt van nauwkeurigheid. Zonder dit artikel was het boek nog makkelijker op te bergen in je binnenzak.

6/2014, geredacteerd 

Niet meer beschikbaar bij de uitgever, wel bij boekhandels.

https://www.vonkuitgevers.nl/boeken/

https://www.standaardboekhandel.be/p/schaliegas-piekolie-en-onze-toekomst-9789062245291

 

vrijdag 6 september 2019

De hongerige stad



Caroline Steel



Caroline Steel windt er geen doekjes om. Het boek is het resultaat van een obsessie, een voedselobsessie, en meestal leidt dat, ongewild, tot obesitas. Maar wat een boek!
 
“De hongerige stad” is het resultaat van zeven jaar werken en een héél leven lang research. Op haar tiende besliste ze architect te worden. Intussen doceert ze aan de London School of Economics, de London Metropolitan University en aan de Cambridge University. De Nederlandse vertaling van haar boek The Hungry City (2008) verscheen in 2011 bij Nai Uitgevers.



Je vindt stapels boeken over de vorm van gebouwen, meestal voor een bepaalde periode en een bepaalde plek of gebied. Wat weinig aandacht krijgt, is de functie van een gebouw. Caroline Steel was vroeger al gepassioneerd over hoe gebouwen bewoond worden. Haar passie ontstond in haar kindertijd tijdens veelvuldige vakanties bij haar grootouders, die een hotel uitbaatten. Ze keek gefascineerd naar de voorzijde en nog meer naar de achterzijde. Ze “verkoos de werkruimten met de theepotten en de warmwaterkruiken, de wasruimten met stapels gestreken, netjes opgevouwen linnengoed, de portiersloge met z’n oeroude werkbank en de doordringende geur van tabak en boenwas. Maar de keukens waren veruit het opwindendst, met hun versleten plavuizenvloeren en vettige tegelwanden, bergen boter en gehakte groenten, stomende ketels en koperen pannen met geurig bouillon … dol op die ruimten … hun doelmatige huiselijkheid … ook omdat ze slechts door een zwaai van een groene gecapitonneerde deur gescheiden waren van al het gedoe en de beleefdheden van de openbare vertrekken.”



Haar kinderlijke fascinatie verloor ze niet. Ze ontleedt de werking van een stad in relatie tot het platteland. Om die relatie helder in beeld te brengen, gebruikt ze voedsel. Ze beperkt zich niet tot een bepaalde periode noch tot een bepaald gebied. Uiteraard vind je behoorlijk wat voorbeelden uit Engeland. Ze legt zich toe op West-Europa. Informatie over Azië, Zuid-Amerika of Azië wordt niet uitdrukkelijk uitgesloten, maar komt enkel aan bod in functie van West-Europa. Ook qua tijd bekijkt ze het ruim. Het oude Rome bijvoorbeeld krijgt behoorlijk veel aandacht, vooral omdat het mogelijkheden biedt om de werking van een stad te verklaren. Die relatie is doorheen de tijd erg veranderd. Vroeger beseften stadsbewoners de rol die voedsel in hun leven speelde en de rol die het platteland hierin speelde. In onze huidige, stadsgerichte beschaving komt het achterliggende platteland weinig aan bod, veeleer als een neutrale groene achtergrond. Merkwaardig, omdat al meer dan 10.000 jaar steden veronderstelden dat het platteland hen zou voeden. Stad en platteland hebben altijd elkaar in een wurggreep gehouden, er was een continu spanningsveld, met deals, belastingen, landhervormingen, embargo’s, propaganda, …

Steel vindt het verbazingwekkend dat stadsbewoners nog te eten hebben, als je beseft hoe moeilijk en complex het proces is dat er voorafgaat aan het bekomen van voedsel. Vanuit voedselvoorziening kan je makkelijk relaties leggen naar voedselkilometers, de epidemie van zwaarlijvigheid, verstedelijking, de macht van de supermarktketens, klimaatsverandering, …

De moderne voedselindustrie heeft goedkoop en overvloedig voedsel aangereikt, tegen schijnbaar lage kosten werden basisbehoeften bevredigd, en de schijn gewekt dat dit geen consequenties heeft. Wat we ook eten, steeds gaat er een grootschalig en complex proces aan vooraf. Voedsel legt duizenden kilometers af via luchthavens, zeehavens, via pakhuizen, fabriekskeukens, en ging door tientallen onzichtbare handen. En toch beseffen de meesten het niet.

De verbondenheid tussen stad en platteland, tussen stad en hinterland als voedselverschaffer, werd geleidelijk doorbroken. Belangrijk was kunstmest, want opbrengsten verdubbelden, dus meer productie en minder mensen, wat leidde tot een afbrokkeling van de relatie stad-platteland.  De opkomst van de spoorwegen zorgde er voor dat steden hun voedsel van veel verder konden betrekken. Een voorbeeld, midden negentiende eeuw waren er ongeveer anderhalf miljoen boeren in Amerika. Hun potentiële gezamelijke graanproductie was gigantisch, maar een bergketen, de Appalachen, verhinderde het transport naar het oosten. En eerste stap om het graan sneller aan de oostkust te krijgen was een waterweg. het Eriekanaal, 580 km lang, en 83 sluizen, zorgde voor een goede verbetering, en New York kon al snel zijn rivalen Boston en Philadelphia achter zich laten. De spoorverbinding ontsloot gigantische prairies die werden bewerkt door onafhankelijke mensen, wat leidde tot grote silo’s, en een eindeloze stroom goedkoop graan naar Europa.

De beschikbaarheid van voldoende voedsel, en de organisatie van de instroom waren bepalend voor de grootte van een stad. Omdat steden hier een stevige greep op wilden hebben, was het bijvoorbeeld in Parijs, maar ook in tal van anderen steden, zaak om concentratie van macht te voorkomen. Productie, vervoer en verwerking moesten steeds in verschillende handen blijven, concreet, molenaars (verwerkers van graan) mochten het transport niet organiseren.

De meest succesvolle stad was zonder twijfel Rome. Met in de 2de eeuw na Christus al meer dan één miljoen inwoners was de aanvoer van graan cruciaal. Wegtransport had na 150 km nog een rendement van 50%, want er waren verliezen door diefstal, rotting, weersomstandigheden, wielbreuk van karren, … Boten waren interessanter. Rome veroverde een deel van Noord-Algerije omdat het graanbehoeftig was. Het gebied werd ingepalmd, en 7000 Romeinen werden “geplaatst” om een voldoend hoge graanproductie te garanderen. Er is dus schijnbaars niets nieuws onder de zon wanneer China Afrika economisch inpalmt, grondstoffen naar China stuurt en in Afrika Chinezen aan het werk zet.
Intussen is de verwevenheid veel complexer, en kunnen conflicten tussen landen niet meer zo maar in het bord van de VN worden gelegd. Stephen Ellis (historicus, Afrikaspecialist, zie o.m. Het Regenseizoen, Afrika in de wereld, 2010) stelt dat China zich inmiddels ook moet bekommeren om de rechtsstaat in Afrika. Als die instort, verliest China zeer veel. Het uitbreken van de onrust in Libië dwong China tot het evacueren van 30.000 Chinezen. 
  
De vorm van steden in de pre-industriële wereld werd deels bepaald door het transport van voedsel. Rond de stad organiseerde de agrarische wereld zich in gordels. Het meest nabij lagen de tuinen en melkboerderijen. Ze haalden voldoende winst om de pacht te betalen en konden het meest profiteren van de mest uit de stad. Daarna volgden de hakhoutbosjes voor energiehout (zie bv. Tom Bade en Ruud Lardinois, Energielandschap, KNNV, 2009), gevolgd door het graan. Tot slot volgde het grasland voor het vee, afsluitende de “wildernis”. 

Steel beklemtoont de sleutelrol die markten spelen in het openbare leven. Ze hadden, ongevraagd, een centrale rol in het politieke leven. Het was geen toeval dat het Forum in Rome en de Agora in Athene oorspronkelijk commerciële markten waren. De groei van stad leidde tot een afname van de commerciële functie en een toename van de politieke functie. Ook in andere steden was dat proces gelijklopend. Steel stelt, zeer nadrukkelijk - en terecht - dat de ruimte ook wordt gedefinieerd door het gebruik, en dus niet enkel door de materie en de vorm. In een oud Grieks boek vind je dan ook zinnen zoals “ik ben naar de wijn, olijfolie en potten gegaan”, of “ik ben langs de knoflook, de uien en de wierook gelopen en vandaar rechtdoor naar de parfums”. De tekst is een routebeschrijving, en gaat dus over plaatsen. Maar Steel zou Steel niet zijn als ze verder in haar verhaallijn niet zou ingaan op kunst (een schilderij van Pieter Breugel, uitspraken van Aldo Rossi over het Palazzo della Ragione in Padua), de komische rol van markten, het dichtvriezen van de Theems, groenten op Covent Garden, Emile Zola die de Hallen, “le ventre de Paris” noemde, om wat later bij de socioloog  Michel Foucault te belanden, die markten heterotopia’s noemde, “plekken waar alle aspecten van het menselijk bestaan zich tegelijkertijd kunnen voordoen, waar het mogelijk is om binnen één ruimte verschillende aspecten van het leven naast elkaar te laten bestaan die ‘van zichzelf niet verenigbaar’ zijn”. En Steel zou Steel niet zijn als ze enkele pagina’s verder niet hardhandig, maar onderbouwd, zou inhakken op de supermarktsteden. Supermarkten en winkelcentra leiden immers tot de dood van de openbare ruimte. Ze illustreert dit aan de hand van een voorbeeld. Activisten die werden verwijderd uit een winkelcentrum omdat ze pamfletten uitdeelden, waarop een rechtszaak volgde. De eigenaar/uitbater schrok tijdens het proces omdat de rechter (1994, New Jersey, VS) stelde dat winkelcentra de plaats hebben ingenomen van parken en pleinen, van oudsher plaatsen waar iedereen zijn mening vrij kon verkondigen.

En juist hier schuilt het markante verschil, markten zijn openbare ruimten, winkelcentra zijn particulier terrein. Straten zijn gedeelde ruimten:  zowel in gebruik als in eigendom vormen ze de basis van het stedelijke publieke domein. Het ideaal van de buitenwijk was altijd dat van de autonomie, privé-bezit van huis, tuin, garage en auto. Supermarkten breiden die opvatting uit naar het stedelijk wonen als geheel. De recente oprispingen over drie grote supermarkten in de driehoek Brussel – Leuven – Mechelen slaan dus op de privatisering van openbare ruimten, over de afbrokkeling van het stedelijke weefsel, over het verlies van de politieke functie van marktplaatsen, …

De originele versie is van 2008, de vertaling van 2011. Het boek is authentiek Brits, niet enkel in talloze voorbeeld, maar ook door de taal. Understatements, rijkelijk, beheerst, goochelt met cijfers (ook jaartallen), … Soms wordt het grappig als ze het begrip “terroir” aanbeveelt. Steel is belezen en legt vele relaties tussen verschillende onderwerpen. Het boek laat je niet los. Vooral de aandacht voor ruimtelijke relaties zorgt er voor dat dit boek veeleer zeldzaam is. Een ouder voorbeeld hiervan is bv. van burenlast tot milieuhinder, een boek van   P. Poulussen, van 1987. Hij beschrijft het stedelijke leefmilieu uit de periode 1500 tot 1800, en legt zich toe op Antwerpen. Hij legt haarfijn uit waarom de bierbrouwers stroomopwaarts van de leerlooiers gehuisvest waren (waterkwaliteit; bier maken met water waar de leerlooiers in loosden was “niet echt” gezond) en hoe bepalend de aard van de activiteiten waren voor het nederzettingspatroon van Antwerpen.
Wil je weten hoe suiker cruciaal was voor de groei van Londen? Hoe suiker het ontstaan van een consumptiemaatschappij stimuleerde? Waarom er op het einde van de 18e eeuw 8.500 koeien in en om Londen waren? Hoe het melktransport verliep? Waarom mensen in containers duiken om voedseloverschotten en vervallen voedsel te bekomen? Hoeveel voedsel we niet consumeren? Welk effect zorgzaamheid met voedsel kan hebben voor de wereldbevolking? Lees Steel, en geniet. Soms is ze erg breedvoerig, het boek is dus wat zwaarlijvig. Wieden kan een voordeel zijn.

https://www.naibooksellers.nl/ebook-de-hongerige-stad-hoe-voedsel-ons-leven-vormt-carolyn-steel.html

januari 2012, aangepast september 2019 
 

donderdag 5 september 2019

De mens als god





De mens als god 

Mark Lynas




De mens als God, en Mark Lynas als messias? Een befaamd auteur maakt duidelijke keuzen, en strijdt met open vizier voor het overleven van de wereld. Hij heeft een weinig gebruikelijke kijk op de mondiale milieuproblematiek. Zijn invalshoek is een uitdaging, zeker als je van hersengymastiek houdt.

 
In 2008 publiceerde Mark Lynas met zijn “Zes graden” het volgens de Royal Society in Engeland beste wetenschapsboek van dat jaar. Zes graden slaat op een voorspelling van de (vermoedelijke) stijging van de aardtemperatuur door de klimaatopwarming. Door velen werd voortdurend gezegd dat men de opwarming kon beperken tot twee graden, maar, na de klimaattop van Durban is dat een scenario dat weinigen nog haalbaar achten. Lynas gaat echter bewust vele stappen verder. Hij is zonder discussie invloedrijk en schrijft 'baanbrekend populair'. In het boek vertelt hij wat de gevolgen zijn van de aardopwarming, graad per graad.

Omdat mensen volgens Lynas te weinig beseffen hoeveel er op het spel staat, wilde hij met het boek twee elementen aan de discussie toevoegen. Ten eerste wilde hij onderstrepen hoe groot het belang van de biodiversiteit is en hoe deze bedreigd wordt door de klimaatopwarming. Ten tweede wilde hij de klimaatopwarming in een breder geologisch perspectief plaatsen.

In 2011 publiceerde hij een boek met als titel “de mens als God, hoe de aarde het Antropoceen kan doorstaan”. De keuze voor de titel was voor hem eenvoudig. “We zijn ontstellend, fenomenaal onwetend. Alsof God blind en doofstom is, zo blunderen we maar door, zonder kennelijk enig besef of begrip van onze vermogens.” Juist daarom stelt Lynas dat de natuur ons niet meer in de hand kan houden en dus moeten we het zelf doen.

Een opmerkelijk boek, en vooral, intellectueel een uitdagend boek. Het boek is deels het relaas van de eerste wetenschappelijke workshop over planetaire grenzen, georganiseerd in het kader van het Tällberg Forum in Zweden. Verder heeft hij continu kunnen putten uit de Radcliffe Science Library. Lynas was uitgenodigd om samen met een groep wetenschappers in besloten kring te discussiëren over het begrip ‘planetaire grenzen’, een term die werd bedacht door Johan Rockström, directeur van het Stockholm Resilience Centre. De wetenschappers, volgens Lynas allemaal wereldwijd erkende experts, wilden bepalen welke delen van het systeem aarde het meest beïnvloed worden door de mens en wat op die onderdelen de daarbij behorende limieten van de menselijke activiteit zouden zijn. Bedoeling was om de ruimte af te bakenen in het systeem aarde waarbinnen de mens veilig kan opereren en zich tot in het oneindige kan ontplooien in welke richting hij maar wil.
Lynas maakte de afspraak met de wetenschappers dat hij, als schrijver en milieuactivist, moest doen wat de wetenschappers niet konden, namelijk de wetenschappelijke kennis bekendmaken aan het grote publiek. Juist daarom hadden de wetenschappers hem uitgenodigd.

Lynas vindt, net als de wetenschappers, dat op korte tot middellange termijn de ecologische limieten geen beperkingen hoeven te zijn voor de numerieke groei van de soort “mens”, noch voor de economische activiteiten. Zoals de expertengroep schreef: ”zolang de drempels niet worden overschreden, heeft de mensheid de vrijheid om sociale en economische ontwikkeling op lange termijn na te streven”. De wereldwijde beschaving kan onbeperkt blijven bloeien binnen de ‘veilige bewegingsruimte” die de planetaire grenzen stellen.

De mensheid heeft drie van de negen planetaire grenzen, biodiversiteit, klimaat en stikstof, overschreden. De eerdere overschrijding van een vierde grens, de ozonlaag, werd succesvol hersteld. Het overschrijden van de verzuringsgrens, de landgebruiksgrens en de zoetwatergrens zijn (nog steeds) te vermijden. Lynas hoopt dat we de grenzen kunnen eerbiedigen en dat we voor de drie eerste grenzen kunnen terugkeren naar de veiligheidszone. De andere twee planetaire grenzen zijn de gifgrens en de aerosolgrens.

Lynas heeft een eigen mening, onderbouwt ze, maakt ze bekend, vecht er voor, probeert ze te realiseren, en spaart niemand in zijn strijd voor zijn gelijk. Bovendien doet hij dit ongecompliceerd en helder. Tekstblokken zoals “ik vind dat” komen veelvuldig voor. Ongegeneerd stelt hij bv. “ik vind vaak dat rechtse mensen die waarheid het best onder woorden brengen. Matt Ridley, de ‘rationele optimist’ zoals hij zichzelf noemt, …”. Voordeel is dat Lynas geen gevoelige onderwerpen uit de weg gaat en duidelijke uitspraken doet over geboortebeperking (hij vindt dit niet relevant, je moet uitgaan van de planetaire grenzen). Soms kan hij écht niet verbergen dat hij zichzelf hoog inschat. 

Hij zet zijn vaardigheden in als schrijver, en werkt deeltijds als adviseur voor Mohamed Nasheed, president van de Malediven, een land dat niet enkel intens bedreigd is door klimaatverandering, maar ook opmerkelijke maatregelen neemt, én er mee in beeld loopt. Op die manier belandde hij, ongepland, in het heetst van de politieke strijd in Kopenhagen, in het ultieme slotoverleg van een twintigtal politieke wereldleiders. De volledige top zat aan tafel, behalve de Chinese president. De hooggeplaatste ambtenaar had als enig doel een concreet akkoord voorkomen. Hij slaagde vakkundig in zijn opzet. Lynas wijdt enkele pagina’s aan dit overleg, en hoewel hij niet exact zegt hoe de gesprekken liepen, duidt hij precies de posities, de standpunten en de beslissingen.    

Opmerkelijk in het boek is zijn relatie met de milieubeweging. Voortdurend goochelt hij met cijfers, en relaties tussen gebeurtenissen, maar, zijn relatie met de milieubeweging (de groenen, milieuactivisten, klimaatactivisten) is intens emotioneel, meestal negatief.  Lynas verhult niet dat hij een tiental jaar geleden ook deelnam aan de strijd tegen genetisch gemodifieerde planten, een strijd die hij nu (onderbouwd) veroordeelt. En hij is tegen de nacht van de duisternis, tegen het lager zetten van de thermostaat (en DikkeTruienDag), en vóór kernenergie, in evenwicht met andere energievormen die geen koolstofuitstoot veroorzaken. Over Fukoshima praat hij in termen van “overdreven berichtgeving”, “irrationele kijk op”, …

Ronduit een merkwaardig boek. De auteur stelt dat het gaat over science, maar, de beslotenheid van het overleg neigt naar scientology, de inhoud naar sciencefiction. Immers, toch niet elke wetenschapper sluit zich op? Toch niet elke wetenschapper staat dagelijks in de krant? Dat een groep wetenschappers van het kaliber van Johan Rockström hun kennis niet weten te vermarkten en daarom bij Lynas moeten aankloppen, is merkwaardig. Of waren er misschien nog andere auteurs betrokken in dit proces? Daarover wordt in dit boek met geen woord gerept. Bovendien engageren de wetenschappers een schrijver die doodleuk in het boek schrijft dat hij het niet begreep, tot hij, tijdens het douchen, in een flits het idee vatte. Merkwaardig. Een schrijver die van zichzelf zegt dat hij milieuactivist is, maar erg inhakt op kernenergietegenstanders, en de ramp van Fukushima gebruikt om zijn keuze te bevestigen en te verstevigen. Merkwaardig. Een groep wetenschappers die bewust kiest voor een schrijver die het vooraf niet begrijpt. Merkwaardig. Een groep (milieu) wetenschappers die kiest voor een fanatiek verdediger van kernenergie. Merkwaardig.

Maar, aan de andere zijde, boeiend om eenzelfde probleem (mondiale milieuproblemen) op een andere manier te zien doorlichten. Lynas start dus niet vanuit de milieuproblemen zoals bv. teveel auto’s, teveel energiegebruik,  … Hij negeert de druk op het milieu als uitgangspunt en stelt dat de Club van Rome het niet bij het rechte eind had. Hij vertrekt dus niet met het drieluik “onttrekking, toevoeging en wijziging van structuur”, gelinkt aan ruimte en schaal. Ook gaat hij niet uit van de idee dat een milieuprobleem gekenmerkt wordt door een afwentelingsmechanisme in ruimte en/of tijd, met kernenergie als frappantste voorbeeld. Eén van de vragen is of Lynas invalshoek wel volledig is? Uitgaand van zijn idee zijn er maar negen grenzen. Maar, wat als je een tiende overschrijdt, net diegene waar hij geen rekening mee houdt? En de relaties tussen de grenzen? En de impact van …

Het is aangenaam om zien en lezen hoe strijdvaardig hij is (“doemprofeten kunnen overtuigend zijn, maar hun raad leidt tot waanhoop”), maar, zeggen anderen niet “kennis helpt”? En, vooral, volledigheid kan behulpzaam zijn. Lynas predikt dat we dom zijn, maar weet hij alles? Weet hij voldoende? Waar haalt hij die zekerheid? Waarom zijn wij dom en Lynas niet? Domme vraag?

De mens als god, hoe de aarde het Antropoceen kan doorstaan, M. Lynas, isbn 978 1 57687 560 5, 2011, uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht, 299 p.

https://www.epo.be/nl/milieu-ecologie/126-De-mens-als-god-9789062245109.html

januari 2012, aangepast september 2019